AirPort ondersteunt twee WPA-modi: de modus 'bedrijfsniveau', die gebruikmaakt van een RADIUS-server voor gebruikersidentificatie, en de modus 'persoonlijk', waarvoor geen RADIUS-server vereist is.
De modus 'bedrijfsniveau' is ontwikkeld voor grotere netwerken die doorgaans door IT-professionals worden geconfigureerd en beheerd. Om een WPA-bedrijfsnetwerk te kunnen opzetten, moet eerst een 802.1X-verbinding worden ingesteld. Voor het instellen van een 802.1X-verbinding is een identiteitscontroleprotocol nodig, zoals TTLS, LEAP of PEAP. Bovendien is er een verificatieserver nodig om de inloggegevens en certificaten van de netwerkgebruikers te beheren.
Klik op de onderstaande koppeling voor informatie over WPA-bedrijfsnetwerken en instructies voor het opzetten ervan.
De modus 'persoonlijk' is bestemd voor gebruik thuis of voor kleine kantoornetwerken en kan door de meeste gebruikers zelf worden geconfigureerd. Voor de modus 'persoonlijk' is geen aparte identiteitscontroleserver nodig. De gebruikers van het netwerk hoeven meestal alleen een gebruikersnaam en wachtwoord op te geven om toegang te krijgen tot het netwerk.
Open AirPort-configuratieprogramma. Als u met Mac OS X werkt, vindt u AirPort-configuratieprogramma in de map 'Hulpprogramma's' in de map 'Programma's'. Als u met Windows werkt, kiest u 'Start' > 'Alle programma's' > 'AirPort'.
Selecteer het apparaat dat u wilt configureren en klik vervolgens op 'Handmatige configuratie'. Voer, indien vereist, het wachtwoord in.
Klik op 'AirPort' in de knoppenbalk en klik vervolgens op 'Draadloos'.
Kies 'WPA/WPA2 - persoonlijk' uit het venstermenu 'Draadloze beveiliging' als u computers die werken met WPA en WPA2 toegang tot het netwerk wilt geven. Kies 'WPA2 - persoonlijk' als u alleen computers die werken met WPA2 toegang tot het netwerk wilt geven.
Voer een wachtwoord in van minimaal 8 en maximaal 63 ASCII-tekens.