U kunt de communicatie in uw draadloze netwerk beveiligen door codering in te schakelen op het AirPort-basisstation of de Time Capsule. Gebruikers die een verbinding met het draadloze netwerk tot stand willen brengen, moeten dan een wachtwoord invoeren, of een gebruikersnaam en een wachtwoord.
U kunt het netwerk met verschillende typen wachtwoorden beveiligen, afhankelijk van het apparaat dat u configureert en de mogelijkheden van de clientcomputers die verbinding met het netwerk maken:
WEP: Kies deze optie als uw basisstation daarvoor ondersteuning biedt en voer een wachtwoord in om het netwerk te beveiligen met een WEP-wachtwoord (Wired Equivalent Privacy). Bepaalde AirPort Extreme-basisstations en AirPort Express-basisstations ondersteunen 40-bits- en 128-bits-coderingen. Kies 'WEP 40-bits' uit het venstermenu 'Draadloze beveiliging' voor maximale compatibiliteit. Voor meer WEP-beveiliging kiest u 'WEP - 128 bits'.
Als u kiest voor 128-bits codering, kunnen alleen computers op het netwerk worden aangesloten die zijn voorzien van een kaart voor draadloos netwerken die 128-bits-codering ondersteunt. Als u kiest voor 40-bits codering, kunnen op het draadloze netwerk zowel computers met een kaart die 40-bits codering ondersteunt als computers met een kaart die 128-bits codering ondersteunt op uw draadloos netwerk worden aangesloten. Er is dan echter alleen 40-bits codering mogelijk.
WPA/WPA2 - persoonlijk: Kies deze optie om uw netwerk te beveiligen met WPA (Wi-Fi Protected Access). Kies 'Wachtwoord' en typ een wachtwoord van minimaal 8 en maximaal 63 ASCII-tekens of kies 'Vooraf gedeelde sleutel' en typ een wachtwoord van precies 64 hexadecimale tekens. Draadloze clientcomputers die WPA of WPA2 gebruiken, kunnen verbinding maken met het netwerk.
WPA2 - persoonlijk: Kies deze optie om het netwerk te beveiligen met Wi-Fi Protected Access als alleen clientcomputers met WPA2 gebruik gaan maken van het netwerk.
WPA/WPA2 - bedrijfsniveau: Kies deze optie als u een netwerk opzet dat een server voor identiteitscontrole omvat, zoals een RADIUS-server (Remote Authentication Dial-In User Service). Voer het IP-adres en het poortnummer voor de primaire en secundaire server in en voer vervolgens een "gemeenschappelijk geheim" (het wachtwoord voor de server) in. Gebruik deze optie als draadloze clientcomputers die werken met WPA en WPA2 gebruik gaan maken van het netwerk.
WPA2 - bedrijfsniveau: Kies deze optie als u een netwerk opzet dat een server voor identiteitscontrole omvat en alleen clientcomputers met WPA2 gebruik gaan maken van het netwerk.
WEP (Transitional Security Network): Kies deze optie als zowel WEP-compatibele als WPA/WPA2-compatibele computers gebruik gaan maken van het netwerk. Gebruik een wachtwoord dat precies 13 tekens telt.
Open AirPort-configuratieprogramma. Als u met Mac OS X werkt, vindt u AirPort-configuratieprogramma in de map 'Hulpprogramma's' in de map 'Programma's'. Als u met Windows werkt, kiest u 'Start' > 'Alle programma's' > 'AirPort'.
Selecteer het draadloze apparaat dat u wilt configureren en klik vervolgens op 'Handmatige configuratie'. Voer, indien vereist, het wachtwoord in.
Klik op 'AirPort' in de knoppenbalk en klik vervolgens op 'Draadloos'.
Kies een wachtwoordstructuur uit het venstermenu 'Draadloze beveiliging'.
Voer het wachtwoord in dat de gebruikers moeten invoeren om een verbinding met dit draadloze netwerk tot stand te brengen.
Als u 'Geen' kiest uit het venstermenu 'Draadloze beveiliging', is het draadloze netwerk toegankelijk voor iedereen die zich binnen het bereik van het netwerk bevindt.
Klik op een van de onderstaande koppelingen voor meer informatie over 'WPA - persoonlijk' en 'WPA - bedrijfsniveau'.